HET
VISIOEN DER KOSMISCHE VORM
- Arjuna zei: Deze woorden over het
verheven geheim aangaande het Zelf
die Gij uit mededogen jegens mij gesproken hebt, hebben de begoocheling
van mij doen wijken.
- O Krishna, het ontstaan en het
tenietgaan der schepselen heb ik tot in bijzonderheden van U vernomen, o
gij met Uw lotusogen, en eveneens Uw onvergankelijke majesteit.
GOD’s VISIOEN IS HET UITERSTE DOEL VAN DE ZOEKER
- O Heer,
zoals Gij Uzelf beschrijft, zo is het, O Soevereine Wezen; mocht ik U toch
in Uw onvergankelijke almacht zien.
- O Heer, indien Gij meent, dat deze door
mij geschouwd kan worden. Heer
van yoga, openbaar Uzelf dan als Uw onvergankelijk Zelf.
- De Heer Krishna zei: Aanschouw, O
Arjuna, mijn vormen, honderdvoudig, duizendvoudig, verschillend van aard,
goddelijk, van velerlei kleur en gestalte.
- Aanschouw de Adityas, de Rudras, de
twee Asvins, en ook Maruts; aanschouw vele nimmer tevoren geschouwde
wonderen, O Arjuna.
- Aanschouw nu hier het ganse heelal, het
beweeglijke en het onbeweeglijke als één in Mijn lichaam, O Arjuna, en al
wat ge verder verlangt te zien.
- Maar ge kunt Mij niet zien met de
ogen die u hebt. Daarom geef Ik u het goddelijk oog,
waarmee u Mijn mystieke volheid kunt aanschouwen.
DE HEER TOONT DE KOSMISCHE VORM AAN ARJUNA
- Sanjaya zei: O Koning, met deze woorden openbaarde de
Allerhoogste, de Heer van alle mystieke kracht, de Persoonlijkheid Gods,
Zijn universele gedaante aan Arjuna.
10-11
Arjuna ontwaarde in die universele
gedaante ontelbare monden en ontelbare ogen. Alles was even prachtig. De
gedaante was getooid met goddelijke, oogverblindende sieraden en gehuld in tal
van gewaden. Ze was rijkelijk met bloemenslingers omhangen en haar huid was
ingewreven met verschillende reukzalven. Alles was even schitterend, allesomvattend,
onbegrensd. Dit was hetgeen Arjuna aanschouwde.
12. Als honderdduizenden zonnen tegelijk zouden oprijzen in de hemel, zou
dat op de stralengloed lijken van de Allerhoogste Persoon in die universele
gedaante.
13. Daar aanschouwde Arjuna het ganse universum in al zijn veelvuldigheid
als één geheel in het lichaam van de God der goden. (Zie ook 13.16, en 18.20)
EEN PERSOON ZOU NOG NIET BEREIDT OF
GEKWALIFICEERD ZIJN DE HEER TE ZIEN
14. Overweldigd en verbijsterd boog Arjuna, wiens haren te berge rezen, het
hoofd diep voor de Heer en met de handpalmen tegen elkander, sprak hij:
15. Arjuna zei: In Uw gestalte, O Heer, zie ik al de goden en scharen van
velerlei wezens; de Heer, op zijn lotustroon gezeten, en al de rishis
en de goddelijke slangen.
16.
Met velerlei
monden, ogen, armen, buiken, aanschouw ik U allerwegen, onbegrensd; ik zie
begin, noch midden, noch einde van U, O Heer; ook niet Uw oorsprong, O Gij
wiens vorm het oneindig Al is.
17. Uw gedaante, getooid met verschillende soorten kronen, knotsen en
werpschijven, is moeilijk te zien vanwege haar stralende gloed, welke vurig en
onmetelijk is als de zon.
18. Als het onvergankelijk, het allerhoogste moet men U leren doorgronden;
het verhevene, rijk aan schatten zijt Gij; inwonend in al het geschapene; Gij
de onsterfelijke bewaarder van de eeuwige Wet (dharma); als de eeuwige Godmens zie ik U.
19. Begin, noch midden, noch einde; oneindige kracht; ontelbare armen; Uw
ogen, de zon en de maan. Ik aanschouw Uw gelaat, laaiend als het offervuur, dat
dit ganse heelal doorgloeit met zijn
stralende pracht.
20. Door U, de Unieke, worden hemel en aarde vervuld en ook de gebieden
ertussen; de drie werelden sidderen, O Verheven Zelf als zij Uw ontzagwekkende,
gemanifesteerde gestalte aanschouwen.
21. De heerscharen der goden geven zich in groepen aan U over en gaan in U
binnen. Ze zijn uiterst bevreesd en met gevouwen handen zingen ze de Vedische
gezangen, U ter eer.
22. Rudras, Vasus, Sadhyas, Adityas, Vishvas, de twee Ashvins, de Maruts,
Usmapas, Gandharvas, Yakshas, Siddhas en Asuras houden vol ontzag de blik op U
gericht.
23. Al de werelden zijn evenals ik ontzet, daar zij Uw geweldige vorm
aanschouwen, met vele monden en ogen, O Machtigarmige, met dijen en voeten
zonder tal, met vele lijven en schrikwekkende tanden.
ARJUNA IS BEVREESD OM DE KOSMISCHE VORM TE ZIEN
24. Fel lichtend beroert Gij de hemelen in regenboogtinten, Uw mond wijd
geopend, Uw ogen groot glanzend. Tot in het diepst van mijn ziel ben ik
ontroerd, daar ik U heb gezien, O Vishnu, mijn kracht begeeft me, en mijn rust
en vrede.
25. O Heer der heren, O toevlucht der werelden, wil mij genadig zijn. Ik
kan mijn gemoedrust niet bewaren nu ik Uw laaiende, doodse gezichten en
afschuwelijke tanden zie. Ik ben volkomen van streek.
26-27.
Al mijn neven broeders en met hen de
scharen van al deze vorsten der aarde, Bhishma, Drona, Karna en al onze
soldaten, storten zich onstuimig in Uw opengesperde muilen met de ontzettende
slagtanden, angstwekkend om te zien; sommigen ziet men tussen Uw tanden
gevangen, het hoofd verpletterd en tot stof vergruisd.
28. Zoals de rivieren in de oceaan stromen, storten al deze grote krijgers
zich in Uw laaiende monden en vergaan.
29. Ik zie alle mensen zich met volle vaart in Uw monden werpen, zoals
muggen een laaiend vuur invliegen.
30. O Visnu, ik zie U alle mensen in Uw vlammende monden verslinden en het
universum vervullen met Uw onmetelijke stralengloed. U openbaart Zich in de
verzenging der werelden.
31. Openbaar mij Uw Zelf; Wie zijt Gij, wiens vorm zo schrikwekkend is?
Nederig breng ik U mijn eerbiedige groet. Wees mij genadig, O Vooraanstaande
Heer. Ik zou U willen kennen, O Gij die waart van den beginne, want ik ken Uw
werking niet.
DE HEER BESCHRIJFT ZIJN KRACHTEN
32. De Heer Krishna zei: Ik ben de tijd, de vernietiger der werelden, en Ik
ben gekomen om alle mensen in de strijd te brengen. Met uitzondering van jullie
(de Pandava’s) zullen alle hier aanwezige soldaten van beide partijen worden
gedood.
33. En daarom, rijs op, win roem en eer voor uzelf; overwin uw vijanden;
verkrijg een welvarend rijk. Door Mij zijn zij reeds overwonnen. Wees gij
slechts de uiterlijke oorzaak, gij,
wiens gewoonte het is met de linkerhand aan te leggen.
34. Dood al deze krijgers die door Mij reeds zijn gedood. Vrees niet. U
zult zeker de vijand in de strijd overwinnen; daarom, vecht!
ARJUNA’s GEBEDEN TOT
DE KOSMISCHE VORM
35. Samjaya zei: Nadat hij deze woorden van Kesava had gehoord, sprak
Arjuna, de drager van de kroon, zijn handen eerbiedig tegen elkaar, met bevende
stem wederom tot Krishna, stamelend van schrik en steeds weer diep buigend.
36. O Krishna, de wereld verblijdt zich wanneer ze Uw naam verneemt en zo
raakt een ieder aan U gehecht. Degenen die de volmaaktheid hebben bereikt
betuigen U eerbiedig alle eer, maar de demonen worden bang en vluchten alle
kanten uit. En zo is het goed.
37. Hoe zouden zij ook anders – O grote ziel – tot U buigen, Gij schepper der beginne die zelf groter is dan
de schepper van de materiële werelden? O Oneindige Heer, O God van alle hemelse
heersers, O Woonst van het universum, U bent Eeuwig en Tijdelijk, en de
Verhevene Wezen die boven Eeuwigheid en Tijd staat. (Zie ook 9.19, en 13.12 voor uitleg)
38. Gij zijt de eerste der goden, de oorspronkelijke Persoonlijkheid, God.
Allerhoogste toevlucht der wereld. Gij zijt de Kenner, dat wat gekend wordt en
de verheven woonst. Door U wordt dit heelal doordrongen, O Gij van vormen
zonder tal.
39. Gij zijt lucht, vuur, water en Gij zijt de maan! Gij zijt de
allerhoogste bestuurder en de voorvader. Duizend maal breng ik U eerbiedig mijn
eerbetuiging keer op keer.
40. Ik breng U mijn groeten vóór, achter en aan alle kanten! O onbegrensde
macht, U bent de meester van alle grenzeloos vermogen! U bent alomtegenwoordig
en daarom bent U alles!
41. Indien ik, U slechts houdend voor een vriend, mij aan U opdrong,
‘Krishna en O Yadava of O vriend!’ zei, daar ik Uw verheven majesteit niet
kende en achteloos was in mijn genegenheid voor U.
42. Als ik mij gekscherend betoonde of oneerbiedig bij het spel, of in de
rustpoos, aan de maaltijd aangezeten, met U alleen Onwankelbare, of tezamen met
mijn vrienden, wil toch mijn dwaling mij vergeven, O Gij, met geen maat te
meten.
43. Vader der werelden, van het beweeglijke en onbeweeglijke, de
eerbiedwaardigste, de grootste aller Gurus, niemand is U gelijk, niemand, die U
overtreft, of Uw macht benadert in de drie werelden.
44. U bent de Opperheer, die door elk levend wezen aanbeden moet worden. Zo
werp ik me ter aarde om U mijn eerbetuigingen aan te bieden en U genade af te
smeken. Vergeef me het kwaad dat ik U misschien heb aangedaan en wees geduldig
met me zoals een vader met zijn zoon, of een vriend met zijn vriend, of een
minnaar met zijn lief.
45. Nu ik deze universele gedaante heb gezien, die ik nimmer tevoren heb
aanschouwd, ben ik verblijd, maar tegelijk is mijn geest angstig en verward.
Wil me daarom Uw genade bewijzen en openbaar me wederom Uw gedaante als
Persoonlijkheid Gods, O Heer der heren, O toevlucht van het universum.
MEN KAN GOD IN EENDER VORM OF NAAR KEUZE ZIEN
46. De kroon op het hoofd, de scepter en discus als tevoren in de hand, zo
zou ik U wederom willen zien: neem Uw vierarmige gestalte weer aan, O Heer, O
duizendarmige, O Gij van vormen zonder tal.
47. Arjuna, door Mijn goedgunstigheid hebt gij deze allerverhevenste vorm
aanschouwd, aan u geopenbaard door Atma-yoga,
stralend gemaakt, aldoordringend, zonder einde, wat was van den beginne, wat
niemand dan gij ooit gezien heeft.
48. O Arjuna, noch door kennis der Veda’s, door offerande, studie, het
bedelen van aalmoezen, riten en ceremoniën, noch door strenge onthouding kan
iemand Mij in deze wereld in deze gestalte aanschouwen, dan alleen gij.
DE HEER TOONT ARJUNA ZIJN VIERARMIGE EN MENSELIJKE VORM
49. Wees niet geschokt, wees niet verbijsterd, dat ge deze ontzagwekkende
vorm hebt aanschouwd; werp uw vrees van u, laat uw hart zich verblijden;
aanschouw wederom Mijn u zo vertrouwde gestalte.
50. Sanjaya zei: Nadat Krishna aldus tot Arjuna had gesproken, toonde Hij
weer zijn eigen vorm; de verheven Heer vertroostte de ontstelde en hernam zijn
zachtmoedig voorkomen.
51. Arjuna zei:Nu ik wederom Uw zachtmoedige, menselijke vorm aanschouw, O
Krishna, kom ik tot bedaren en ben ik mijzelf weer meester.
DE HEER KAN IN LIEFDEVOLLE DEVOTIE GEZIEN WORDEN
52. De Heer Krishna zei: Mijn beste Arjuna, de gedaante welke u nu ziet is
zeer moeilijk te aanschouwen. Zelfs de hemelse heersers
zijn er altijd op uit een kans te krijgen deze gedaante te zien, die zo
dierbaar is.
53.
Noch door
bestudering der Veda’s, noch door ascese, noch door liefdadigheid, noch door
het brengen van offers, kan men Mij zien, zoals gij Mij hebt gezien.
54.
Slechts door
toewijding aan Mij
kan men Mij dus aanschouwen, wezenlijk kennen en zien, en in Mij opgaan, O
Arjuna.
55.
Mijn dierbare
Arjuna, hij die handelingen verricht om Mijnentwil, hij voor wie Ik het hoogste
heil ben, hij die Mij is toegewijd, bevrijd van alle gehechtheid, zonder haat
jegens welke mens dan ook, hij zal tot Mij komen. (Zie ook 8.22)
In de
Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste
Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en
Arjuna, staat aldus het elfde hoofdstuk, genaamd “Het Visioen
der Kosmische Vorm”.