The American/International Gîtâ Society
(Afdeling: België)
De Bhagavad-Gîtâ - Inleiding
Deel I
De Bhagavad-Gîtâ is de leer van de
universele waarheid. Haar boodschap is dus één, subliem, en geenszins
sektarisch alhoewel het als dusdanig een gedeelte is van de Sanaatana Dharma,
de drievoudige Heilige Schrift, beter gekend als het Hindoeïsme.
De “Gîtâ” afgekorte benaming van deze
Heilige Schrift is door gevorderde lezers in eender taal gemakkelijk te
begrijpen. Door het veelvuldig lezen in geloof en vertrouwen is het boek een
bron van inspiratie.
De Gîtâ is de meest wetenschappelijke metafysische
leer, waarbij de psycholoog Carl Gustav Jung eigenlijk niets nieuws heeft
gevonden omtrent het “Zelf” of de “ziel”, de kern van elk mens zelf.
In de Thora spreekt de Allerhoogste door
Mozes en de profeten, in het Evangelie door Jezus van Nazareth en de apostelen,
en in de Koran door de profeet Mohammed, althans wat de diverse religieuze
tradities als geloofswaarheid bekrachtigen. In de “Bhagavad-Gîtâ”, het Lied van
de Alvervulde, wordt de Allerhoogste “Krishna” in Eigen Persoon te spreken, en
dat maakt de Gîtâ tot de gewichtigste theïstische openbaringstekst die de
wereld godsdiensten beschikken. Tevens leert deze Heilige Schrift aan de mens
een proces van individuatie. Dit is een psychisch rijpings- en
differentiëringsproces van het Zelf: de verwezenlijking van het Zelf, die de
mens leidt naar innerlijke evenwichtigheid en naar de ontwikkeling van de
individuele psyche als een wezen dat van de collectieve psyche onderscheiden
is, en toch met elkaar verenigt, de microkosmos in de macrokosmos.
De individuatie geschiedt eigenlijk door
twee bewegingen, namelijk door een levenshouding om de hogere waarden van het
leven te bevorderen in het licht van een bepaalde filosofie als deze van de
Bhagavad-Gîtâ, die uiteindelijk de praktijk van de meditatie moet
vergemakkelijken, namelijk mediteren in een rustige en gecontroleerde lichaam.
Door de meditatie zal het “Ik” zich moeten vereenzelvigen met het “Zelf” en het
“Zelf” (Ziel) zal, alhoewel deelachtig aan de diepste coëxistentie toch moeten
komen tot de grootst eigen en afzonderlijke ontwikkeling.
De Bhagavad-Gîtâ beantwoordt twee
universele vragen: wie ben ik, en hoe kan ik een gelukkig en vredig leven
leiden in een wereld van grote verscheidenheid! De Gîtâ is een Yogaboek van
morele en geestelijke groei.
Hier volgen om uw aandacht te vestigen op
de Bhagavad-Gîtâ, de grondbeginselen van een vruchtbare meditatie, genomen uit
hoofdstuk 6, de “Verbinding door Meditatie”, de verzen 10-15:
10.
Wie naar het
bovenzinnelijke streeft, dient altijd te trachten zich op het Allerhoogste Zelf
te richten; hij behoort zich af te zonderen op een eenzame plaats en steeds
aandachtig zijn geest te beteugelen; hij dient vrij te zijn van alle begeerte
en elk bezits-gevoel.
11.
Om yoga te beoefenen dient
men naar een eenzame plaats te gaan en er kuśa-gras op de grond leggen en
dit bedekken met een hertevel en een zachte doek. De zitplaats mag niet te hoog
en niet te laag zijn en moet zich op een heilige plek bevinden. De yogï dient dan in zeer rechte houding yoga te
beoefenen door geest en zinnen te beteugelen, het hart te reinigen en de geest
op één punt te richten. (Verzen 11-12)
13. Men dient romp, hals en hoofd recht opgericht te houden en
onafgebroken naar de punt van de
neus te staren. Met onbewogen, bedwongen geest, vrij van angst en volkomen vrij
van geslachtelijkheid, dient men in zijn hart op Mij te mediteren en Me het
einddoel van zijn leven te maken. (Verzen 13-14)
15. Terwijl hij op deze wijze tracht lichaam, geest en aktiviteiten te
beteugelen, bereikt degeen die het bovenzinnelijke nastreeft het koninkrijk
Gods (Krishna’s woning) door beëindiging
van zijn stoffelijk bestaan.
De Bhagavad-Gîtâ
Deel II
De Gîtâ’s boodschap benaderde de mensheid in de
persoon van Arjuna’s weigering zijn plichten als een strijder te vervullen, daar
voor hem vechten ondergang en dood betekende. Geweldloosheid of Ahimsa is een
van de fundamentele leerstellingen van het Hindoeïsme. Al dat leeft, de mens of
andere wezens evenals de natuur, zijn heilig. De onsterfelijke dialoog tussen
de Alvervulde Krishna, en Zijn toegewijde vriend, Arjuna, gebeurt niet in een
tempel of een afgezonderde woud, of op de top van een berg, maar op een
oorlogsveld en op de vooravond van een oorlog, hetgeen in het grote heldendicht
van de Mahaabhaarata wordt verhaald. De Heer
Krishna in de Gîtâ geeft aan Arjuna de goede raad op te staan om te gaan
vechten. De opdracht te gaan vechten zou een misverstand onder de lezers kunnen
veroorzaken tegenover de princiepen van Ahimsa indien de achtergrond van de
Mahaabhaarata niet wordt uitgelegd. Als vriend van de Heer Krishna was Arjuna
boven alle onwetendheid verheven, maar
op het slagveld van Kuruksetra werd hij in onwetendheid gedompeld
teneinde de Heer Krishna te kunnen ondervragen in verband met het probleem van
het bestaan, zodat de Heer hem kon antwoorden ten behoeve van de komende
geslachten, de mensheid zelf, en om het goddelijke levensplan te openbaren. Van
nu af aan, kan de mens overeenkomstig met de goddelijke openbaring leven en
volmaaktheid bereiken.
Het Mahaabhaarata houdt een historisch verband van de bewapening van de grote koning Bharata en zijn nageslacht tot aan de drie zoons van koning Vicitravïrya: Dhrtarästra, Pändu en Vidura. Als oudste zoon had Dhrtarästra de troon moeten erven maar daar hij blind was sedert zijn geboorte, viel de macht toe aan zijn jongere broer, Pändu. Pändu had vijf zoons: Yudhisthira, Bhïma, Arjuna, Nakula en Sahadeva: Dhrtarästra had er honderd, waarvan de hoofdpersonage Duryodhana noemde.
Dhrtarästra kon niet aanvaarden dat zijn jongste
broer de troon zou erven, en hij onderrichte zijn zoons op in de vaste
geloofsovertuiging dat de wereld op een zekere dag door hen zou worden
geregeerd in plaats van de Pändava’s, de zonen van Pändu. Zo groeiden
Duryodhana en zijn vele broers op terwijl ze de eerzucht van hun vaders
vervulden, in trots en hebzucht. Ongelukkiglijk stierf Pändu voortijdig,
terwijl zijn zoons onder de voogdij van Dhrtarästra werden geplaatst. Deze
trachtte hen en hun moeder, Prthä, die tevens Kuntï genoemd werd, te doden.
Maar de duistere plannen van de blinde Dhrtarästra werden verijdeld
hoofdzakelijk door de tussenkomst van Vidura, de oom der Pändava’s, en de
barmhartige bescherming van de Heer Krishna.
De krijgsmacht en de leiders van die tijd, de
ksatriya’s, hielden zich aan een erewoord, volgens welke het hun streng
verboden was een uitdaging te verzuimen, of het nu ging om strijd of spelen
zoals gokken. Door oplichterij en misbruik van deze regel, slaagde Duryodhana
erin de vijf broers het koninkrijk af te nemen en zelfs hun absolute vrijheid,
want hij dwong hen twaalf jaren in ballingschap te gaan. Toen de twaalf jaren
voorbij waren, begaven de Pändava’s zich aan het hof van Duryodhana en vroegen
hen een stuk land om het te besturen, naar de regels van de ksatriya’s,
namelijk dat een krijgsman geen andere functie kon vervullen dan die van
beschermer of vorst. De Pändava’s hadden
genoeg met slechts een dorp, maar Duryodhana gaf hen op een brutale wijze te
verstaan, dat ze nimmer zoveel grond zouden krijgen, zelfs niet groot genoeg om
er een naald door te steken.
Arjuna en de broers hadden verder geen andere keus
dan bijstand te nemen tot wapen activiteit; en, zo begon er een strijd van
kolossale omvang. De voorname
krijgslieden van die tijd uit de gehele wereld, waren opgetrokken, hetzij om
Yudhisthira, de oudste van de Pändava’s op de troon te zetten, hetzij om het te
verhinderen, stelden ze zich bij Kuruksetra op voor de strijd. De slag van
Kuruksetra duurde slechts achttien dagen, maar betekende de dood van het legendarisch
getal van 640 miljoen mensen. De Vedische beschaving was, inderdaad, heel
belangrijk en volmaakt in de krijgskunst.
Aan het begin van de slag om Kuruksetra, kwam de
Heer Krishna te voorschijn om ertussen te komen en aldaar tot een akkoord te
komen en een vreedzame regeling bereiken. Toch, ondervindt de Heer Krishna dat
Duryodhana vastgesteld heeft naar eigen welbehagen de aarde te overwinnen en zich te ontdoen van
de Pändava’s, die zijn eigen troonbestijging in gevaar zouden brengen.
Als oprechte, nedere en zuivere toegewijden van de
Heer Krishna, die leefden volgens de
hoogste zedelijke normen, zien de Pändava’s de Heer Krishna als God en de
Allerhoogste Persoon, maar de zonen van Dhrtarästra deden het niet. In ieder
geval stelt de Heer Krishna voor, deel te nemen aan de strijd, waarbij de beide tegenpartijen mogen kiezen
hoe Hij ze kan helpen. Hij zal niet meestrijden in eigen Persoon, maar Zijn
troepen bevelen met de ene partij mee te vechten, terwijl Hij Zelf naar de
andere kant als raadgever is gegaan. De Pändava’s stonden onder de bescherming
en kregen bijstand van de Heer Krishna, terwijl Duryodhana zijn leger met de
troepenmacht van de Heer Krishna ziet versterken.
Het verhaal eindigt dat de Heer Krishna de
Wagenmenner werd van Zijn toegewijde en innige vriend Arjuna. En, hier begint
de Bhagavad-Gîtâ: de legers staan in slagorde tegenover elkaar en Dhrtarästra
vraagt ongerust aan zijn secretaris Sanjaya om rapport over de situatie op het
slagveld.
Men dient steeds de glorie en de grootheid van de
Schepper indachtig te zijn, hetgeen de psycholoog Carl Gustav Jung de naam
“God” als het Collectieve Onbewuste en Archetypen verwoord, waarbij de
schepping verder door de mens wordt afgehandeld, en het vervullen van onze
plichten zelfs wanneer op een bepaalde ogenblik geweld niet kan worden
uitgesloten.
Bepaalde personen voelen zich naar het geestelijk
leven geroepen, terwijl anderen er geen tijd voor hebben. De boodschap van de
Heer Krishna is om gans de ontwikkeling van ons persoonlijk leven te heiligen,
en onze ondernemingen tot meerdere glorie en voldoening van de Schepper. Geen
enkele bijzondere inspanning is er voor nodig, daar het enkel gaat om de
vervulling van onze plichten als een dienstbewijs aan de Heer, in alles God te
zien en de mensheid in Hem. De Bhagavad-Gîtâ is een leidraad die onze
spirituele denkvermogen met de Heer verbindt.
Teneinde, zich geestelijk te ontwikkelen, dient persoonlijke discipline en eenvoud van kracht te zijn, een gezonde levenswijze, onbaatzuchtige dienstverlening (waarbij zelfverrijking is uitgesloten), yoga praktijken, meditatie, eredienst, het gebed, rituelen, studie van de Heilige Schriften, en verblijven in het gezelschap van heilige mensen, het aanroepen van de Heilige Namen Gods, en dagelijks zelfonderzoek zijn nodig om het lichaam, de gedachte en het intellect te zuiveren. Iederéén moet proberen de begeerte zowel als de toorn te beheersen om de zes zintuigen te zuiveren (het gehoor, het gevoel, het zicht, de smaak, de reuk en het persoonlijke onbewuste.) We moeten allen in herinnering brengen dat alles wordt volbracht door natuurlijke energieën, en dat hij of zij niet de daders zijn maar de instrumenten. Iederéén dient naar volmaaktheid te streven in alle prestaties, en steeds een gezonde evenwicht aanwakkeren in goede en slechte dagen, in overwinning of nederlaag, in winst of verlies, in pijn zowel als in genot.
Lezing uit de Bhagavad-Gîtâ, hoofdstuk 6, de
verzen 16 tot en met 23:
(16) Men kan met geen mogelijkheid
yogï worden, O Arjuna, als men te veel eet of the weinig eet, te veel slaapt of
the weinig slaapt.
(17) Wie gematigd is in zijn eet-,
slaap-, werk- en ontspannings-gewoonten, kan alle stoffelijke pijn verzachten
door yoga te beoefenen.
(18) Wanneer de yogï door
yoga-beoefening de activiteiten van zijn geest beteugelt en – verstoken van
alle stoffelijke begeerte – in het bovenzinnelijke gevestigd raakt, heet hij
tot yoga te zijn gekomen.
(19) Zoals een vlam op een plek uit
de wind niet flakkert, blijft degeen die het bovenzinnelijke nastreeft, wiens
geest beteugeld is, voortdurend evenwichtig in zijn schouwen van het
bovenzinnelijke Zelf.
(20-23) De staat der volmaaktheid, waarin
de geest door yoga-beoefening volkomen beteugeld is in zijn fijnestoffelijke
activiteit, wordt trance of samãdhi genoemd. Deze staat wordt gekenmerkt door
het vermogen dat men met de zuivere geest het zelf kan aanschouwen en ervan
geniet en zich erin verheugt. In die blije toestand verkeert men in grenzeloos
bovenzinnelijk geluk en geniet men door bovenzinnelijke zinnen. Eenmaal in die
staat, kan men niet meer van de waarheid scheiden. Wie dit bereikt heeft, denkt
dat er niets heerlijkers te bereiken is. Wie in zo’n bewustzijnstaat verkeert,
raakt zelfs in de ernstige moeilijkheden nimmer uit zijn evenwicht. Dit is waarlijk
vrijheid van alle leed, dat voortkomt uit de aanraking met de stof.
Meditatie eist dus zelfbeheersing in alle
opzichten en nadien, wanneer het werk van mediteren gepaard gaat met alle
vereisten hierboven vernoemd, zal haar doel beantwoord zijn. Fanatisme is zeker
niet aan de orde, hetgeen de Gîtâ duidelijk maakt. Met recht kan men de
meditatie beschouwen als een deel van dat natuurlijk proces waardoor de mens
tot dusver is vooruitgebracht langs het pad van de evolutie. Langs de
Bhagavad-Gîtâ loopt de gouden draad van het goddelijk doel; en de wijze waarop
het goddelijk doel zich openbaart; en de wijze waarop het bewustzijn van de
mens overgaat tot het besef van het leven in de ziel, en de ziel-gewaarwording
is meditatie. Door meditatie komt geestelijke kennis in het denkvermogen tot
het rijpen, kennis en wijsheid.
De Bhagavad-Gîtâ
Deel III
Het doel van de Bhagavad Gîtâ is om de
mensheid te verlossen van de metafysische onwetendheid waarin haar bestaan
verkeert. Een heilige Schrift die de stem is van het transcendente kan niet echt worden vertaald. De taal en
vertalingen zijn onbekwaam om in alle
duidelijkheid de kennis van het Absolute echt mede te delen. In deze richting,
een poging is steeds gedaan om zo dicht mogelijk bij de grondtekst van het
Sanskriet te blijven terwijl men de lezing gemakkelijk en begrijpelijk willen
houden. Het is vooral het werk geweest van Dr. Ramanand Prasad toen hij de Gîtâ
uit het Sanskriet vertaalde. In de Nederlandse taal gebruiken we de vertaling
van Sri Srimand A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupada versie, “De Bhagavad-Gîtâ
Zoals Ze Is”. De aangehaalde vertalingen op bladzijde twee zijn trouwens
allemaal aan te raden. Zover hebben we de drie Nederlandse vertalingen
gevonden, want er zijn waarschijnlijk meer. Andere vertalingen graag door
jullie medegedeeld.
Volgens de heilige Schriften, geen enkel
zonde hoe afschuwelijk ook, kan de mens ooit aantasten die de Gîtâ leest,
overweegt, en de leer in praktijk brengt, niet meer zoals het lotusblad tegen
het water is bestand. De Heer zelf verblijft waar de Gîtâ wordt bewaard,
gelezen, gezongen en onderwezen. De Gîtâ is de Verheven kennis en de precieze
uitdrukking van het Absolute en de Eeuwigheid. Hij of zij die de leer van de
Gîtâ leest, overweegt, en praktiseert in geloof, vertrouwen en devotie gaat de
Moksha, bedoeld de Nirvana[1]
door Gods genade zeker bereiken.
Meester Eckhart, Duitse mystieker van de 13e
eeuw, volgt op:
“Kennis heft de ziel op tot
het niveau van God; liefde verenigt de ziel met God; door er gebruik van te
maken wordt de ziel tot God vervolmaakt. Deze drie voeren de ziel rechtstreeks
uit het tijdelijke in het eeuwige.”
Meester Eckhart: Franz Pleiffer)
Bij de ware verlichte yogi treffen we de
combinatie van de mystieker en de kenner tegelijk. Door meditatie wordt de yogi
de “kennis van vereniging”. Het verlichten van het denkvermogen en het
doorgeven van diens kennis en wijsheid door de ziel, zoals het wordt ontluikt
in de Bhagavad Gîtâ is het voorrecht van de ziel, waarvan het resultaat de
vereniging is van hoofd en hart, van liefde en verstand zoals in de komende
meditatie schema wordt aangehaald.
Voorheen nog dit, Carl Gustav Jung die het
licht in het hoofd herkent, waarbij verdere bewijzen niet behoeven:
“... de licht-visie is een
ervaring die vele mystieken gemeen hebben en is ongetwijfeld van de grootste
betekenis, omdat het in alle tijden en op alle plaatsen verschijnt als dat
onvoorwaardelijke, dat in zichzelf het grootste vermogen en de diepste
betekenis verenigt. Hildegarde von Bingen, die naar haar mystiek een
betekenisvolle persoonlijkheid was, drukt zich betreffende haar centrale visie
op gelijkluidende wijze uit. “Sedert mijn kindsheid,” zegt zij, “zie ik altijd
een licht in mijn ziel, maar niet met uitwendige ogen, evenmin door de gedachten
van mijn hart; noch nemen de vijf uitwendige zintuigen deel aan deze visie...
Het licht dat ik waarneem, is niet iets plaatselijks, maar veel helderder dan
de wolk die de zon verbergt. Ik kan er geen hoogte, breedte of lengte bij
ontwaren... Ik kan in dat licht geen enkele vorm herkennen, ofschoon ik er soms
een ander licht in zie, dat mij bekend is als het levende licht... Terwijl ik het schouwspel van dit licht
geniet, verdwijnen alle verdriet en zorgen uit mijn herinnering...”
“Ik ken enkele mensen die
uit persoonlijke ervaring met dit verschijnsel vertrouwd zijn. Voor zover het
mij ooit mogelijk is geweest het te begrijpen, schijnt het te maken te hebben
met een verscherpte toestand van bewustzijn, die even intensief als abstract
is, een ‘onhecht’ bewustzijn... dat, zoals Hildegarde nadrukkelijk opmerkt,
gebieden van psychische gebeurtenissen tot het bewustzijn doet doordringen
welke gewoonlijk in duisternis gehuld zijn. Het feit dat in verband hiermede de
algemene lichamelijke gevoelens verdwijnen, toont aan dat hun bepaalde energie
eraan is onttrokken en klaarblijkelijk ertoe medewerkt, de helderheid van
bewustzijn te verhogen. Als regel treedt het verschijnsel spontaan op, komt en
gaat naar eigen initiatief. Het gevolg ervan is in zoverre verwonderlijk, omdat
het altijd de oplossing van psychische complicaties met zich brengt en daardoor
de innerlijke persoonlijkheid van emotionele en ingebeelde verwarringen
bevrijdt en zo een eenheid van bestaan schept, die algemeen als ‘verlossing’
wordt ervaren.”
(The Secret of the Golden
Flower, door Richard Wilhelm en Jung)
Deze woorden kan iedere ervaren yogi in
meditatie ondubbelzinnig onderschrijven. Het verschijnsel komt zeer veel voor
en draagt er zeker toe bij, te bewijzen, dat er een nauwkeurige overeenkomst
bestaat met de mentale verlichting. Met dit licht in het hoofd, dat de
verlichtingstoestand schijnt te vergezellen, hebben we vermoedelijk ook de
oorsprong van de stralenkrans die om het hoofd der verlichten van de wereld
wordt afgebeeld.
De denkbeelden van Meester Eckart en C.G.
Jung vinden we duidelijk in de Bhagavad Gîtâ die ver voor onze tijdrekening
werd geschreven.
“Wankel is het denkvermogen,
O Krishna, onstuimig en krachtig; zijn beteugeling houd ik voor even moeilijk
te volbrengen als die van de wind.
Ongetwijfeld... is het
denkvermogen moeilijk te breidelen; doch door onverdroten oefening... wordt het
bedwongen.
Wanneer Uw ziel de
verwarring van de waan te boven zal komen, zult ge geen acht meer slaan op wat
U geleerd wordt of werd.
Eenmaal los van de
traditionele leer, zal Uw ziel standvastig zijn, vast in de aanschouwing der
ziel, dan zult ge eenheid met de ziel bereiken.”
(Bhagavad-Gîtâ)
Het
meditatie-proces bestaat uit vijf delen, waarbij de ene stap naar de andere leidt, en
deze zijn:
(1)
Concentratie: Dit is de handeling
van het concentreren van het denkvermogen op een punt, waarbij men leert hoe
het te richten en te gebruiken.
(2)
Meditatie: Het concentreren
van de aandacht in een bepaalde richting waarbij het denkvermogen standvastig
gericht blijft op een gewenst denkbeeld.
(3)
Contemplatie: Een voltooiing van
de ziel, los van het denkvermogen, waarbij de yogi in een toestand van rust
wordt gehouden.
(4)
Verlichting: Het resultaat van
de drie voorgaande processen, en dat houdt in dat de ontvangen kennis naar het
hersens bewustzijn wordt overgebracht.
(5)
Inspiratie: Het gevolg van de
verlichting, die leven van “actie en dienst” tot gevolg heeft.
De Bhagavad-Gîtâ zegt (8:12-13):
“Yoga betekent dat men zich onthoudt van alle
zinsbedrijvigheid. Door alle poorten van de zinnen te sluiten, de geest te
richten op het hart en de levenskracht op het hoogste punt van het hoofd,
verankert men zich in yoga.
Wanneer men zich aldus in yoga bevindt en de
heilige lettergreep OM, de allerhoogste lettercombinatie, laat klinken, en aan
de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods denkend zijn lichaam verlaat, zal men
zeker de geestelijke gewesten bereiken.”
De heilige Schrift heeft haar plaats, maar
het is door directe realisatie dat het innerlijke kan bereikt worden en het
uiterlijke zolang afgelegd. Meditatie is de weg naar innerlijke realisatie en
moet aangeleerd worden, persoonlijk, en van een bekwame leraar. De realisatie
van de ware natuur van het onbewuste leidt tot meditatie.
Hieronder, wordt een eenvoudige techniek van
meditatie beschreven.
(1)
Was uw gezicht, ogen, handen en voeten; en zit in
een keurig, rustige en donkere plaats in een comfortabel postuur, met hoofd,
hals, ruggerecht recht en vertikaal. Geen muziek of wierook is tijdens de
meditatie aanbevolen. De tijd en plaats van de meditatie moet eerst worden
vastgesteld. Goed de levensprinciepen, gedachten, woorden en daden naleven.
Bepaalde yogi oefeningen zijn nodig. Middernacht, s’morgens en s’avonds zijn de
beste momenten om te mediteren, 15 tot 25 minuten iedere dag.
(2)
Herinnert u een naam of vorm van een persoonlijke
god waarin uw geloof gevestigd is en vraag Zijn of Haar zegen.
(3)
Doe uw ogen dicht; neem 5 tot 10 minuten voor trage
maar diepe ademhalingen.
(4)
Vestig uw blik, uw geest (gemoed), en gevoelens
binnen in het centrum van uw borst, de plaats van het oorzakelijk hart en adem
heel traag. Mentaal, zing “Raa” en adem in, en “Maa” en adem uit. Visualiseert
mentaal en volgt de loop van de ademhaling langs de neusgaten, naar het
voorhoofd, en naar beneden tot in de borst of de longen. Voel de adem en de
gewaarwordingen in het lichaam, en blijf waakzaam. Tracht uw ademhaling niet te
controleren of te leiden, adem gewoon op een natuurlijke wijze.
(5)
Bevestigt uw wil in de gedachte dat het verdwijnt in
de grenzeloosheid van de lucht, terwijl u ademt. Indien uw gemoed van de
ademhaling ontwijkt, start opnieuw met stap 4. Wees regelmatig en volhard
zonder uitstellen.
Het geluid van OM of
AUM is een combinatie van drie hoofdgeluiden: A, U, en M. Het is de bron
van alle uitgesproken geluiden. Daarom, is dit het beste geluid als symbool van
de Geest. Het is de oorspronkelijke impulsief dat de vijf zenuw centra doet
bewegen die de functie van het lichaam controleert. Yogananda noemt OM het
vibratiegeluid van de kosmisch motor. De Bijbel zegt: “In den beginne was het
Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.” (Johannes 1:1) (OM,
Amen, Allah)
Deze kosmische geluidsvibratie wordt door de
yogi’s beluisterd als een geluid, of een mengeling van geluiden, of van verschillende frequenties.
De “OM” meditatie (in het Engels “Omnic
Meditation”), door de Heer Krishna bekend gemaakt, is een zeer krachtige en
sacrale techniek door heiligen en wijzen van alle godsdiensten in gebruik
gebracht. Het combineert Patanjali’s laatste zes stappen in drie gemakkelijke
stappen, die u pas zult praktiseren na voorgaande meditatie een paar maanden te
hebben beoefend. Samengevat, de “OM” methode oefent het “gemoed” (de geest) om
doorlopend, het “AUM” geluid te verspreiden.
Voor hen die het conventionele pad van de
meditatie niet kunnen volgen, heeft de Heer Krishna een eenvoudige methode van
contemplatie medegedeeld:
“Voor iemand die onophoudelijk aan Mij denkt,
ben Ik gemakkelijk te bereiken, O zoon van Prtha, vanwege zijn voortdurende
activiteit in toegewijde dienst.” (8:14)
Hier eindigt het derde en laatste deel van
onze inleiding. We zijn nu van plan stapsgewijze de 700 verzen van de
Bhagavad-Gîtâ door te geven, met daarbij de vertaalde commentaar op de Gîtâ van
Dr. Ramanand Prasad, Ph.D. Nodig belangstellenden en vrienden uit zich bij onze
“E-mail Gîtâ Groep” aan te sluiten. Nieuwe e-mail leden zullen met een “bijvoegsel” voorbije studies kunnen
inhalen.
Informatie:
Wij kunnen u
drie vertalingen van de Bhagavad-Gîtâ in de Nederlandse taal en één in het
Engels aanbevelen, namelijk:
(1)
Bhagavad-Gîtâ, integraal vertaald naar het oorspronkelijke Sanskriet, door Hendrik
van Teylingen. Uitgeverij, Altamire-Becht, Haarlem.
(2)
De
Bhagavad-Gîtâ zoals
ze is, uitgegeven door “The Bhaktivedanta Book Trust. Uitgave met het Sanskriet
tekst en commentaar.
(3)
Bhagavad-Gîtâ, vertaald door Guus Nooteboom, bewerkt door zijn zoon Kuuk Nooteboom.
Uitgeverij Ankl-Hermes bv – Deventer. Uitgave met het Sanskriet.
(4)
Bhagavad
Gita (Vrijheid volgens de), vertaald door Mansukh Patel, Uitgeverij Life
Foundation Publications, Bilston, UK.
(5)
Bhagavad
Gita, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Erik Mossel.
Uitgeverij Panta Rhei/Katwijk.
(6)
Bhagavad
Gita – Het heilig boek van de hindoes, door Gerda Staes met Winand M. Callewaert.
(Davidsfonds/Leuven)
(7)
Ten zeerste aangeraden de
Engelse vertaling van de Bhagavad-Gîtâ door Dr.
Ramananda Prasad, Ph.D. Het boek kan van een “website” opgeladen worden,
namelijk deze van de “American and International Gîtâ Society”, en deze is: http://www.gita-society.com/bhagavad-gita.htm
Ten zeerste aanbevolen het volledige
domein te bezoeken: http://www.gita-society.com/gita3rd.htm
Ik blijf verder op mijn e-mail adres tot
uw beschikking decoster.ph@belgacom.net
terwijl u mij steeds op het volgend adres kunt schrijven,
en zelfs telefoneren:
The American / International Gita
Society
(Afdeling België)
C/o.
Philippe De Coster, DD
Parklaan 81
B9000 Gent
België
Tel. 00.32.09.222.28.58
[1] Zijntoestand waarin het stoffelijk bestaan wijkt en welke voorafgaat aan alle geestelijke, toegewijde activiteit.