|
Ik offer mijn gehoorzaamheid aan de Heer
Krishna, de wereld leraar, die de zoon van Vasudeva is, de opheffer van alle
opstakelen, en wiens genade de sprakeloos welsprekend maakt en de kreupele
bergen laat doorkruisen.
|
|
|
|
|
1.
|
Dhrtarästra
zei: O Samjaya, nadat mijn zoons en de zoons van Pändu, verlangend naar de strijd,
zich op het bedevaartsveld Kuruksetra hadden verzameld, - wat deden ze?
(1.01)
|
|
|
|
|
2.
|
De Verhevene
Heer zei: je spreekt geleerde woorden, maar treurt om iets wat het verdriet
niet waard is. Zij die wijs zijn weeklagen noch om de levenden, noch om de
doden. (2.11)
|
|
|
|
|
3.
|
Zoals de
belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren overgaat naar
jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een
zelfverwerkelijkte ziel raakt door zo’n verandering niet uit haar evenwicht.
(Zie ook 15.08) (2.13)
|
|
|
|
|
4.
|
Zoals iemand
zijn oude, versleten kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat de ziel
het oude, nutteloze lichaam achter en hult zich in een nieuw. (2.22)
|
|
|
|
|
5.
|
Strijd om der
wille van de strijd, zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies of
winst, zege of nederlaag – als je zo handelt, blijf je altijd van zonden
vrij. (2.38)
|
|
|
|
|
6.
|
Gij hebt het
recht uw voorgeschreven plicht te vervullen, maar de vruchten ervan komen u
niet toe. Zie uzelf nooit als oorzaak van het resultaat van uw bezigheden en
tracht nooit uw plicht te verzaken. (2.47)
|
|
|
|
|
7.
|
Wie toegewijde
dienst verricht, bevrijdt zich nog tijdens dit leven van de terugslagen zowel
van goede als van slechte daden, Arjuna. Tracht dus te handelen in
Karma-yoga of Seva – de kunst van alle arbeid. (2.50)
|
|
|
|
|
8.
|
Zoals de
stormwind een schip stuurloos over de wateren jaagt, zo zal die ene van de
dolende zinnen, waarvan het bewustzijn zich gehecht heeft, de mens het
verstand ontnemen. (2.67)
|
|
|
|
|
9.
|
De geestelijke
ziel, die door de invloed van de drieërlei aard der materiële natuur geheel
in de war is, denkt dat ze zélf van alles doet, wat in werkelijkheid door de
natuur wordt gedaan. (Zie ook 5.09, 13.29, and 14.19) (3.27)
|
|
|
|
|
10.
|
Wanneer men aldus
weet dat men boven de materiële zinnen, de geest en het verstand verheven is,
dient men het lagere door het hogere zelf te beteugelen en zo – door
bovenzinnelijke kracht – deze onverzadelijke vijand, bekend als lust, te
overwinnen. (3.43)
|
|
|
|
|
11.
|
Waar en
wanneer ook maar de dienst van God in verval raakt, O Arjuna, en
goddeloosheid de overhand neemt – daar en te dien tijde daal Ik Zelf neer. Om
de toegewijden te bevrijden en de goddelozen te verdelgen en om de beginselen
der godsdienst te herstellen, verschijn Ik Zelf in tijdperk na tijdperk.
(4.07-08)
|
|
|
|
|
12.
|
Overeenkomstig
de drieërlei aard der materiële natuur en de werkzaamheid daaraan toebedeeld,
werden de vier geledingen der menselijke samenleving door Mij geschapen. En
hoewel Ik de schepper van dit stelsel ben, dien je te weten dat Ik er niet
aan gebonden ben, want Ik ben onveranderlijk. (Zie ook 18.41) (4.13)
|
|
|
|
|
13.
|
Wie
niet-handelen in handelen ziet, en handelen in niet-handelen, is een wijze
persoon. Een dergelijke persoon is een yogi en heeft alles volbracht. (Zie
ook 3.05, 3.27, 5.08 en 13.29) (4.18)
|
|
|
|
|
14.
|
De Geest zal
bij hem worden verwezenlijkt die alles als een manifestatie beschouwd, of een
handelen van de Geest. (Zie ook 9.16) (4.24)
|
|
|
|
|
15.
|
Er is in deze
wereld niets zo verheven en zuiver als bovennatuurlijke kennis. Deze kennis
is de rijpe vrucht van alle mystiek. En wie haar verworven heeft, zal spoedig
in zichzelf de vreugde van het zelf ervaren. (Zie ook 4.31, and 5.06, 18.78).
(4.38)
|
|
|
|
|
16.
|
Tenzij men in
toegewijde dienst is van de Heer, kan louter verzaken van activiteit iemand
niet gelukkig maken. De wijzen echter, die gelouterd zijn door toegewijde
werken, bereiken onverwijld Nirvana. (Zie ook 4.31, en 4.38) (5.06)
|
|
|
|
|
17.
|
Wie zijn taak
doet zonder eraan gehecht te zijn en de baten hiervan overdraagt aan de
Allerhoogste, is niet onderhevig aan de terugslag van zondig doen en laten,
zoals een lotusbloem niet aangeraakt wordt door het water. (5.10)
|
|
|
|
|
18.
|
Voor wie Mij
overal ziet en alles in Mij ziet, ben Ik nimmer verloren, noch is hij ooit
verloren voor Mij. (6.30)
|
|
|
|
|
19.
|
O Arjuna, vier
soorten vrome lieden bewijzen me toegewijde dienst – de verdrietige, hij die
rijkdom begeert, de nieuwsgierige en hij die naar kennis van het Absolute
zoekt. (7.16)
|
|
|
|
|
20.
|
Na vele
geboorten komt de verlichte, die vervuld is van wijsheid tot Mij (of
Verhevene Wezen). Zo een grote ziel is uiterst zeldzaam. (7.19)
|
|
|
|
|
21.
|
Onverstandige
lieden, die Mij niet kennen, denken dat Ik deze gedaante en persoonlijkheid
heb aangenomen. Als gevolg van hun geringe kennis, weten ze niets van Mijn hogere natuur, die
onveranderlijk en hoog verheven is. (Zie ook 15.16) (7.24)
|
|
|
|
|
22.
|
De
zijnstoestand die men zich bij het verlaten van het lichaam herinnert, zal
men voorzeker weer bereiken. (8.06)
|
|
|
|
|
23.
|
Denk daarom
voortdurend aan Mij alleen, en strijd. Als uw verstand en uw vrede vast op
Mij gevestigd zijn, zult ge tot Mij komen, daar is geen twijfel aan. (8.07)
|
|
|
|
|
24.
|
Wanneer die
grote zielen, de toegewijde yogi’s, Mij hebben bereikt, zullen ze nimmer
terugkeren naar deze tijdelijke wereld, die vol ellende is, omdat ze zich de
hoogste volmaaktheid hebben verworven. (8.14)
|
|
|
|
|
25.
|
Maar wie Mij
toegewijd aanbidden en op Mijn bovennatuurlijke gedaante mediteren, schenk Ik
wat ze missen en laat Ik behouden wat ze hebben. (9.22)
|
|
|
|
|
26.
|
Als men Mij
met liefde en toewijding een blad, een bloem, fruit of water offert, zal Ik
het aanvaarden. (9.26)
|
|
|
|
|
27.
|
Denk
onafgebroken aan Mij, bewijs Mij eer en aanbid Mij. Als gij volkomen in Mij opgaat,
zult gij zeker tot Mij komen. (9.34)
|
|
|
|
|
28.
|
Ik ben de
oorsprong van allen; alles komt uit Mij voort; dit begrijpend, in aanbidding
verzonken, aanschouwen de wijzen Mij (het Zelf). (10.08)
|
|
|
|
|
29.
|
Mijn dierbare
Arjuna, hij die handelingen verricht om Mijnentwil, hij voor wie Ik het
hoogste heil ben, hij die Mij is toegewijd, bevrijd van alle gehechtheid,
zonder haat jegens welke mens dan ook, hij zal tot Mij komen. (Zie ook 8.22)
(11.55)
|
|
|
|
|
30.
|
Daarom, vestig
uw gemoed op Mij, en laat uw intellect op Mij alleen vertoeven door meditatie
en contemplatie. Hierna zult gij zeker in Mij verblijven. (12.08)
|
|
|
|
|
31.
|
Hij die
dezelfde eeuwige Verhevene Heer ziet als het onvergankelijke in het
vergankelijke, gelijkelijk verblijvend in alle schepselen, ziet de dingen
zoals ze zijn. (13.27)
|
|
|
|
|
32.
|
Wie zich
volledig verbindt in toegewijde dienst en in geen enkele omstandigheid ten
val komt, ontstijgt terstond aan de geaardheden der materiële natuur en
bereikt Nirvana of verlossing. (Zie ook 7.14 en 15.19) (14.26)
|
|
|
|
|
33.
|
Ik woon in
ieders hart en van Mij komen geheugen, kennis en vergetelheid. De bedoeling
van alle Veda’s is dat men Mij leert kennen. Ik ben voorwaar de schrijver van
de Vedanta en degene die de Veda’s doorgrondt. (Zie ook 6.39) (15.15)
|
|
|
|
|
34.
|
Er zijn drie
poorten die toegang geven tot deze hel – lust, woede en hebzucht. Ieder
verstandig mens dient zich hiervan af te wenden, want ze leiden de ziel
omlaag. (16.21)
|
|
|
|
|
35.
|
Het gesproken
woord, dat geen ergernis wekt, dat waar, aangenaam en weldadig is, en de
gewoonte de schriften te bestuderen, noemt men de ascese van de spraak.
(17.15)
|
|
|
|
|
36.
|
Door
toewijding leert hij Mij in essentie kennen, wie en wat Ik ben; Mij aldus in
essentie kennend, gaat hij zonder verwijl op in het koninkrijk Gods. (Zie ook
5.19) (18.55)
|
|
|
|
|
37.
|
De Verhevene
Heer zetelt in ieders hart, O Arjuna, en bestuurt het doen en laten van alle
levende wezens, die zich in het lichaam als het ware in een mechaniek
bevinden, dat gemaakt is van de materiële energie. (18.61)
|
|
|
|
|
38.
|
Laat alle
vormen van geloof voor wat ze zijn en geeft u slechts aan Mij over. Ik zal u
verlossen van de terugslagen van al
uw zonden. (18.66)
|
|
|
|
|
39.
|
Wie dit
verheven geheim aan de toegewijden onthult komt voorzeker tot toegewijde
dienst en zal tenslotte tot Mij terugkeren. (18.68)
|
|
|
|
|
40.
|
Overal waar
Krishna, de Heer van yoga, of Dharma in de vorm der schrifturen, en Arjuna
met de wapens van plicht en bescherming zullen zijn; zal er eeuwige
voorspoed, overwinning, geluk en moraliteit wezen. Dit is mijn overtuiging.
(18.78)
|
|