DE VERHEVENE KENNIS EN HET GROTE GEHEIM
1.
De Heer
Krishna zei: Aan u, die vol goede wil zijt om te begrijpen, zal ik dit
allerdiepste geheim, wijsheid en gedetailleerde kennis meedelen en verklaren en
als ge dit weet, zult gij bevrijd zijn van wereldse ellende.
KENNIS RONDOM DE
NATUUR VAN DE VERHEVENE IS HET GROOTSTE GEHEIM
2.
Zelfkennis is
de koning van alle kennissen, het grootste geheim, is zeer heilig, het kan door
het instinct worden waargenomen, overeenkomstig met rechtvaardigheid (Dharma),
is gemakkelijk te beoefenen, en is tijdloos.
3.
Degenen die de
weg der toegewijde dienst niet getrouw volgen kunnen Me niet bereiken, O
overwinnaar der vijanden, maar keren terug in de kringloop van geboorte en dood
in deze wereld.
4.
Dit gehele universum is
van Mij doordrongen in Mijn ongeopenbaarde vorm. Alle wezens zijn in Mij, maar
Ik ben niet in hen. (Zie ook 7.12)
5.
Aanschouwt de kracht
van Mijn goddelijke geheim; in werkelijkheid, Ik – de instandhouder van alle
levende wezens – ben van hen niet
afhankelijk, en zij niet afhankelijk van Mij. (In feite, is de gouden keten
niet van het goud afhankelijk; de gouden keten is niets anders dan goud. Ook,
zijn de materie en energie verschillend en tevens niet verschillend).
6.
Weet dat alle
schepselen in Mij geworteld zijn, zoals de machtige lucht, die overal in
beweging is, in de ether stoelt.
DE THEORIE VAN
ONTWIKKELING EN VERWIKKELING
7.
Alle
schepselen keren terug tot Mijn oorspronkelijke materieel Natuur aan het einde
van een cyclus meer dan 311 triljoen zonnestelsel jaren, O Arjuna, en Ik schep
hen opnieuw aan het begin van een nieuwe cyclus.
(Zie ook 8.17)
8.
De gehele
kosmische orde bevindt zich onder Mij. Door Mijn wil wordt ze telkens weer
geopenbaard en door Mijn wil wordt ze, wanneer het eind er is, vernietigd.
9.
Deze werken
binden Mij echter niet, O Arjuna, daar Ik onberoerd erboven troon, ongehecht
aan handelingen.
10.
Onder Mijn
toezicht brengt de natuur het beweeglijke en het onbeweeglijke voort; en
hierdoor, O Arjuna, draait de wereld. (Zie ook 14.03)
DE PADEN VAN DE
WIJZE EN VAN DE ONWETENDE ZIJN VERSCHILLEND
11.
Dwazen
bespotten Mij wanneer Ik neerdaal in Mijn menselijke gedaante. Ze weten niet
dat Mijn wezen bovennatuurlijk is, noch dat Ik heers over al wat leeft.
12.
Degenen die
aldus verdwaasd zijn, voelen zich aangetrokken tot demonische
en goddeloze opvattingen.
In hun begoochelde staat blijft er van hun hoop op verlossing, hun baatzuchtige
activiteit en hun kennis-ontwikkeling niets over.
13.
De verheven
zielen
(zie 16.01-03), O Arjuna, die deel hebben aan Mijn goddelijk wezen, aanbidden
Mij met niet aflatende aandacht, daar zij Mij kennen als de onvergankelijke
oerbron der schepselen.
14.
Steeds Mij
verheerlijkend, ijverig, standvastig in hun geloften, werpen zij zich deemoedig
voor Mij neer en vereren Mij vol toewijding,
immer harmonisch.
15.
Anderen, die
het offer brengen van wijsheid, vereren Mij als de Ene en de Veelheid, alom
aanwezig.
ALLES IS DE
MANIFESTATIE VAN DE ABSOLUUT
16.
Ik ben het
ritueel, het offer, de offergave aan de voorvaders, het geneeskruid, de mantra.
Ik ben de boter, het vuur en de offerande. (Zie ook 4.24).
17.
Ik ben de
vader van dit universum, de moeder, de instandhouder en de grootvader. Ik ben
het doel der kennis, de alles-reinigde, en de lettergreep OM. En Ik ben ook de
Rig-, de Sâma en de Yagur-veda.
18.
Ik ben het
doel, de instandhouder, de meester, de getuige, de woning, de toevlucht en de
hartsvriend. Ik ben de schepping en de vernietiging, de grond van alles, de
rustplaats en het eeuwig zaad. (Zie ook 7.10 en 10.39)
19.
Ik geef hitte,
Ik houd de regen terug en zend hem neer; onsterfelijkheid en ook de dood, zijn
en niet-zijn ben Ik, O Arjuna. (De Verhevene Wezen is alles geworden, zie ook 13.12.)
VERLOSSING BEREIKT
DOOR DEVOTIONELE LIEFDE
20.
De kenners van
de rituelen in de Veda’s voorgeschreven, de drinkers van de nectar van devotie,
zij die van zonden gereinigd zijn, aanbidden Mij om door goede werken de hemel
te bereiken. Als resultaat voor hun verdiende daden gaan ze naar de hemel waar
ze goddelijke geneugten zullen smaken.
21.
Wanneer ze op
deze wijze hemels zingenot hebben gesmaakt,
keren ze weer terug naar de wereld der stervelingen. Zo komen ze door de
Vedische beginselen te volgen slecht tot voorbijgaand
geluk. (Zie ook 8.25)
22.
Maar wie Mij toegewijd
aanbidden en op Mijn bovennatuurlijke gedaante mediteren, schenk Ik wat ze
missen en laat Ik behouden wat ze hebben.
23.
Zelfs zij, die
vol vertrouwen andere goden aanbidden, aanbidden en vereren Mij, O Arjuna, zij
het in strijd met de aloude wet.
24.
Ik ben de
enige genieter en het enige doel van alle offers. Zij die Mijn werkelijke,
bovennatuurlijke aard niet doorgronden vallen terug in de kringloop van de
geboorte en dood.
25.
Degenen die de
hemelse heersers aanbidden zullen onder de hemelse heersers verblijven; degenen
die de voorouders vereren gaan naar de voorouders,
degenen die spoken en geesten
vereren worden onder dergelijke wezens geboren, maar Mijn devoters komen tot Mij, en worden niet herboren.
(Zie ook 8.16)
DE HEER AANVAARDT
EN EET HET OFFER VAN LIEFDE EN DEVOTIE
26. Als men Mij met liefde en toewijding
een blad, een bloem, fruit of water offert, zal Ik het aanvaarden.
27. O Arjuna, wat ge ook doet, wat ge ook eet, wat ge ook
offert, wat ge ook schenkt als gift, wat ge u ook ontzegt, doet dat als een
offer aan Mij. (Zie ook 12.10, 18.46)
28.
Zo zult ge
bevrijd worden van boeien van handeling, die goede en boze vruchten afwerpt; en
zelf tot harmonie gebracht door de yoga van verzaking,
zult ge, wanneer ge bevrijd zijt, tot Mij komen.
29. Ik ken afgunst noch partijdigheid jegens wie dan ook.
Ik ben allen gelijkgezind. Maar wie Mij toegewijd dient leeft in Mij; hij is
Mij tot vriend, en Ik ben ook hem
tot vriend. (Zie ook 7.18)
ER IS GEEN ZONDAAR
DIE NIET KAN VERGEVEN WORDEN
30. Wie zich in toegewijde dienst bevindt, behoort, ook
al begaat hij een afschuwelijke daad, als heilig te worden beschouwd, omdat hij
op de goede weg is.
31.
Spoedig wordt
hij plichtsgetrouw en gaat hij in tot de eeuwige vrede; O Arjuna, weet en
verkondig aan allen, dat wie Mij aanbidt, nimmer zal tenietgaan.
HET PAD VAN
DEVOTIONELE LIEFDE IS GEMAKKELIJKER
32.
Wie hun
toevlucht nemen tot Mij, O Arjuna, al waren zij uit de schoot der zonde
geboren, vrouwen, Vaishyas, ja zelfs Sudras, ook zij betreden het hoogste pad.
(Zie ook 18.66)
33.
Hoeveel te
meer dan voor de Brahmanen, de rechtvaardigen, de toegewijden en de heilige
vorsten, die zuiver zijn en toegewijd. Gij, die deze vergankelijke, vreugdeloze
wereld hebt verkregen, aanbidt Mij met devotionele liefde.
34. Denk onafgebroken aan Mij, bewijs Mij eer en aanbid
Mij. Als gij volkomen in Mij opgaat, zult gij
zeker tot Mij komen.
In de Upanishads,
genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest,
in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en Arjuna,
staat aldus het negende hoofdstuk, genaamd “De Verhevene
Kennis en het grote Geheim”.