DE SCHEPPING EN DE SCHEPPER
DE SCHEPPINGSTHEORIE
- De Heer Krishna zei: O Arjuna, dit
lichaam wordt het veld genoemd, en degene die dit lichaam kent wordt de
kenner van het veld genoemd.
- O Arjuna, weet dat in ieder lichaam
ook Ik de kenner ben, en dat begrijpen wat dit lichaam en wie de kenner
is, kennis wordt genoemd. Dat is wat Ik ervan zeg.
- Verneem in het kort van Mij wat het
veld is en van welke aard, hoe het gewijzigd wordt, vanwaar het stamt, en
wie Hij is, de Kenner van het veld en wat Hij vermag.
- Deze kennis van het veld der
activiteiten en van de kenner der activiteiten is door verschillende
wijzen in menige Vedische geschriften beschreven – met name in de
Vedanta-sutra – met volledige behandeling van oorzaak en gevolg.
5-6
De grote elementen, individualiteit,
rede, en ook het ongemanifesteerde, de tien zinnen en de één (het denken), en
de vijf objecten der zinnen; begeerte, afgunst, vreugde, smart, het gehele
organisme (het lichaam), intelligentie en vastberadenheid, vormen in het kort
het veld en zijn transformaties. (Zie ook 7.04)
DE VIERVOUDIGE EDELE WAARHEID ALS MIDDEL TOT NIRVANA
7-8
Nederigheid,
bescheidenheid, geweldloosheid, verdraagzaamheid, eenvoud, dienstbaarheid
tegenover een leraar,
zuiverheid, standvastigheid, zelfbeheersing. Ongehechtheid jegens de objecten
der zinnen, onzelfzuchtigheid en ook inzicht in het euvel van geboorte, dood,
ouderdom en ziekte,
9-11
Ongehechtheid met
kinderen, echtgenote, tehuis; voortdurende evenwichtigheid in gewenste en
ongewenste omstandigheden. Onwankelbare toewijding aan Mij door yoga zonder
enig ander doel, verblijf op eenzame plaatsen, ongehechtheid van alle mensen in
het algemeen; volhardend zich verdiepen in de kennis omtrent het Zelf,
besef
van het doel der kennis omtrent de essentie; dat is wat men wijsheid noemt;
alles wat hiertegen ingaat is onwetendheid.
GOD KAN DOOR PARABELEN WORDEN BESCHREVEN,
EN OP GEEN ENKEL ANDERE MANIER
12.
Ik zal nu verklaren wat men hoort te
weten en wat, als men het weet, de onsterfelijkheid doet ervaren, het
Allerhoogste, Eeuwige, Verhevene Wezen, het Absolute, zonder begin, dat men
noch zijn, noch niet-zijn kan noemen. (Zie ook
9.19, 11.37, en 15.18)
13.
Zijn handen en benen, Zijn ogen en
gezichten zijn overal, en Hij hoort alles. Zo is de Superziel alomtegenwoordig.
14.
De Superziel
is de oorsprong van de zinnen van alle levende wezens, maar Zelf heeft Hij geen
zinnen. Hij is aan niets gehecht, en toch houdt Hij alles in stand. Hij is
ontstegen aan de geaardheden der materiële natuur, en tegelijk is Hij meester
der hoedanigheden.
15.
De Verhevene Waarheid bestaat zowel
binnen als buiten, zowel in het bewegende als in het niet bewegende. Hij kan
niet worden waargenomen of doorgrond met behulp van de stoffelijke zinnen.
Hoewel Hij ver, ver weg is, is Hij overal erbij.
16.
Hoewel de Superziel verdeeld lijkt, is
Hij nimmer verdeeld. Hij is één. Hoewel Hij de instandhouder van alle levende
wezens is, dient ge te weten dat Hij het ook is, die ze alle verslindt en ze
alle tot ontwikkeling laat komen. (Zie ook 11.13, en 18.20)
17.
Hij is de lichtbron van al wat licht
geeft. Hij verwijlt buiten de duisternis der stof en is daarin ongeopenbaard.
Hij is kennis, Hij is het kenbare en Hij is het doel der kennis. Hij bevindt
Zich in ieders hart.
18.
Aldus luidt in het kort Mijn beschrijving
van het veld der activiteiten (het lichaam), kennis en het kenbare. Enkel
degenen die Mij toegewijd zijn, kunnen deze zaken begrijpen en zo tot Mijn
wezen doordringen.
EEN BESCHRIJVING VAN DE VERHEVENE GEEST,
GEEST, MATERIËLE NATUUR, EN DE INDIVIDUELE ZIELEN
19-20
Weet, dat
materie en geest beide zonder begin zijn; weet eveneens dat de transformaties
en de hoedanigheden alle uit de materie voortspruiten. Materie,
natuur, wordt de oorzaak genoemd van het voortbrengen van oorzaken en gevolgen;
de geest wordt de
oorzaak genoemd van der ervaring van vreugde en smart.
21.
De geest, in de
materie verblijvend, geniet de hoedanigheden uit de materie voortgekomen;
gehechtheid aan de hoedanigheden is de oorzaak van zijn geboorte uit een goede
of kwade moederschoot.
22.
Maar er is in het lichaam nog een andere
– bovennatuurlijke – genieter. Het is de Heer, de hoogste bezitter, die toeziet
en toestaat, en die de Superziel wordt genoemd.
23.
Wie deze kennis aangaande de materiële
natuur, het levend wezen en de wisselwerking van de geaardheden der natuur
begrijpt, zal zeker worden verlost. Ongeacht zijn huidige toestand, zal hij
hier niet worden wedergeboren.
24.
Sommigen aanschouwen de Superziel door
meditatie, anderen door hun metafysische kennis
te verdiepen, en weer anderen door onbaatzuchtige arbeid.
GELOOF ALLEEN KAN TOT NIRVANA LEIDEN
25.
Ook zijn er, die onwetend hieromtrent
Mij aanbidden en vereren, na er van anderen gehoord te hebben; ook deze zullen
naar de andere zijde komen, uitstijgend boven de dood, daar zij zich houden aan
wat zij hebben gehoord.
26.
Weet, O Arjuna, dat elk schepsel, dat
geboren wordt, hetzij beweeglijk of onbeweeglijk, voortkomt uit de vereniging
tussen het veld en de Kenner van het veld. (Zie ook 7.06)
27.
Hij die dezelfde
eeuwige Verhevene Heer ziet als het onvergankelijke in het vergankelijke,
gelijkelijk verblijvend in alle schepselen, ziet de dingen zoals ze zijn.
28.
Wie de Superziel overal in elk levend
wezen in dezelfde gedaante ziet, laat zich niet meer door zijn geest naar het
lagere meeslepen. En zo nadert hij zijn Verhevene Woonst.
29.
Wie zien kan dat alle activiteiten worden
verricht door het lichaam, dat de materiële natuur geschapen is, en ziet dat
het zelf niets doet, ziet de dingen zoals ze zijn. (Zie ook 3.27, 5.09, en
14.19)
30.
Wanneer men niet langer op grond van de
verscheidenheid der materiële lichamen aanneemt dat alles van elkaar verschilt,
maar dat alles in de Ene geworteld is, bereikt men de Verhevene Geest.
DE ATTRIBUTEN VAN DE GEEST (BRAHM)
31.
Degenen die begiftigd zijn met de blik
der eeuwigheid kunnen zien dat de ziel bovennatuurlijk, eeuwig en vrij van de
geaardheden der natuur is. In weerwil van haar contact met het stoffelijk
lichaam, O Arjuna, verricht de ziel geen handelingen, noch is ze verstrikt.
32.
Vanwege zijn fijnheid mengt de ruimte
zich nergens mee, hoewel hij alles doordringend is. Evenzo mengt de ziel zich
niet met het lichaam, alhoewel ze zich in het lichaam bevindt.
33.
Zoals de ene zon deze hele wereld
verlicht, zo verlicht de Heer van het veld het ganse veld, O Arjuna.
34.
Zij, die met het
oog van wijsheid dit verschil zien tussen het veld
en de Kenner van het veld,
en ook de bevrijding van de schepselen uit de materiële gevangenschap, gaan in
tot het Verhevene Woonst.
In de
Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste
Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en
Arjuna, staat aldus het dertiende hoofdstuk, genaamd “De Schepping
en de Schepper”.