DE GODDELIJKE EN DE DEMONISCHE AARD
EEN LIJST VAN GROTE GODDELIJKE EIGENSCHAPPEN DAT WORDEN
AANGEKWEEKT OM VERLOSSING TE BEKOMEN
1-3.
De
Heer Krishna zei: Onbevreesdheid, levensloutering, ontwikkeling van geestelijke
kennis, barmhartigheid, zelfbeheersing, het brengen van offers, het bestuderen
van de Veda’s, soberheid en eenvoud; geweldloosheid, waarheidlievendheid,
vrijheid van woede; verzaking, rust, afkeer van vitten, onwankelbare
vastberadenheid; energie, vergevingsgezindheid, kracht, reinheid, vrijheid van
afgunst en van het verlangen naar eer – deze bovennatuurlijke eigenschappen, O
Arjuna, treft men aan bij lieden die begiftigd zijn met een goddelijke
karakter.
EEN LIJST VAN DEMONISCHE EIGENSCHAPPEN
DAT VÓÓR HET BEGIN VAN DE SPIRITUELE REIS MOET OPGEGEVEN WORDEN
4.
Hoogmoed, trost, woede, verwaandheid,
hardheid en onwetendheid zijn eigenschappen van degenen die demonisch van aard
zijn, O Arjuna.
5.
De goddelijke eigenschappen leiden tot
verlossing, terwijl de demonische eigenschappen tot gevangenschap leiden. Vrees
niet, O Arjuna, want gij zijt geboren met de goddelijke eigenschappen.
ER ZIJN MAAR TWEE SOORTEN MENSELIJKE WEZENS – DE WIJZE
EN DE ONWETENDE
6.
Er zijn in deze wereld twee soorten
wezens (of casten), O Arjuna, de goddelijke of de wijze, en de demonische of de onwetende. Ik heb u
reeds omstandig uiteengezet wat de goddelijke eigenschappen zijn. Luister nu
naar wat Ik over de demonische te zeggen heb.
7.
Degenen die demonisch zijn weten niet hoe
het wel en niet hoort. Men vindt bij hen reinheid, noch wellevendheid, noch
waarheidlievendheid.
8.
Ze beweren dat deze wereld onwerkelijk is
en nergens op berust en dat er geen God is die alles bestuurd; ze komt voort
uit seksueel verlangen en kent geen andere oorzaak dan lust.
9.
Van deze opvattingen uitgaande wijden de
demonische wezens, die verloren zijn voor zichzelf en geen verstand bezitten,
zich aan heilloze, gruwelijke werken, die tot bedoeling hebben de wereld te
vernietigen.
10.
De demonische wezens, die zich overgeven
aan ijdelheid, trots en onverzadelijke wellust, vallen ten prooi aan
begoocheling. Geboeid door het tijdelijke, wijden ze zich aan onreine
praktijken.
11.
Zichzelf overgevend aan mateloze zucht
naar wereldse dingen, hetgeen alleen op de dood uitloopt; de bevrediging van
hun lusten als het hoogste beschouwend; verzekerd dat dit alles is.
12.
In verslaving gehouden door het leven uit
de verwachting, overgegeven aan lusten en toorn, trachten zij langs slinkse
wegen grote rijkdom te vergaren voor hun zinnelijke genietingen.
13.
‘Dit heb ik vandaag gewonnen; dat doel
zal ik bereiken; dit heb ik reeds en dat zal ik binnenkort ook nog bezitten.’
14.
‘Deze vijand heb ik gedood en anderen zal
ik nog doden. Ik heers, ik geniet, ik ben volmaakt, ik heb macht, ik ben
gelukkig.
15.
‘Ik ben rijk, van aanzienlijke geboorte,
wie kan mij evenaren? Ik wil offers brengen, ik wil aalmoezen geven, ik wil
genieten.’ Zo worden dergelijke personen door onwetendheid begoocheld.
16.
Aldus verward door allerlei zorgen en
verstrikt in een netwerk van begoocheling, raken de demonische personen te zeer
gehecht aan zingenot en vallen in de hel.
17.
Verwaand als ze zijn en altijd
onbeschaamd, begoocheld door rijkdom en ijdelheid, brengen ze soms offers om
een goede indruk te maken, zonder zich ook maar aan één regel of bepaling te
houden.
18.
Overgeleverd aan zelfzucht, heerszucht,
onbeschaamdheid, wellust, wraakgierigheid, boosaardig en vol haat jegens Mij in
hun eigen lichaam en in dat van anderen.
HET LIJDEN IS DE BESTEMMING VAN DE ONWETENDE
19.
De afgunstigen en kwaadaardigen, die de
laagsten onder de mensen zijn, werp Ik in de oceaan der materiële ellende in de
verschillende demonische levensvormen.
20.
Telkens wedergeboren onder de demonische
moederschoot, begoocheld in de ene geboorte na de andere, nimmer Mij bereikend,
O Arjuna, zinken ze neer tot de diepste diepten.
LUST, WOEDE, EN HEBZUCHT ZIJN DE DRIE POORTEN DER HEL
21.
Er zijn drie
poorten die toegang geven tot deze hel – lust, woede en hebzucht. Ieder
verstandig mens dient zich hiervan af te wenden, want ze leiden de ziel omlaag.
22.
De mens, die bevrijd is van deze drie
poorten der duisternis, O Arjuna, bewerkt zijn eigen welzijn en bereikt aldus
het hoogste doel.
MEN MOET DE SCHRIFTELIJKE BEVELEN VOLGEN
23.
Maar hij die de geboden der Schriften
verwerpt en zich gedraagt zoals het hem uitkomt, bereikt noch volmaaktheid,
noch geluk, nog het hoogste doel.
24.
Laat u daarom leiden door het gezag der
Schrift bij het bepalen van wat wel en wat niet gedaan moet worden. Kent men
deze regels en bepalingen, dan dient men ernaar te handelen, zodat men geleidelijk
verheven kan worden.
In de
Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste
Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en
Arjuna, staat aldus het zestiende hoofdstuk, genaamd “De Goddelijke en
de Demonische Aard”.
Men mag niemand veroordelen en zichzelf aanbevelen
(MB3.207.50). We moeten anderen behandelen zoals we het voor ons voorhouden (MB
12.137.09). Een persoon van demonische aard moet op een verschillende manier
worden behandeld en begeleidt, tegenover een persoon met een goddelijke natuur
(MB 12.109.30). We betalen steeds de prijs van iemand ander’s ontwikkeling,
daar niemand volmaakt is. Spreken over de tekortkomingen van anderen is de
meest verachtelijke zonde. Zie andermans fouten niet, maar verbetert uw eigen
tekortkomingen totdat ge zelf aan de verlichting toe bent.
Men zou over andermans fouten en tekortkomingen niet
mogen weerleggen, luisteren of er zelfs niet aan denken. Wanneer men aan de
gebreken van een andere denkt, wordt daarmee onze eigen denkvermogen bezoedeld.
Er is niets gewonnen andermans fouten te ontdekken; daarom, ontdekt uw eigen
fouten en corrigeert ze. De onbeminde beminnen, vriendelijk zijn tegenover de
onvriendelijke, en genadig zijn tegenover de ongenadige is waarlijk goddelijk.
Er wordt gezegd dat men dient te verantwoorden voor hetgeen wij aan anderen
doen.
Waarden kunnen ook voor problemen zorgen, indien men
vergeet dat anderen ook verschillende waarden hebben, daar mijn waarden
verschillend zijn van de uwe. Waardenstrijd tussen individuen maken relaties
kapot. Dikwijls twee waarden bij dezelfde persoon in praktijk gebracht, schept
ook zijn moeilijkheden. Bijvoorbeeld, indien een leugen een waardevolle leven
kan redden, zou men de waarheid niet mogen vertellen. Men mag zich blindelings
niet aan waarden hechten, daar waarden niet absoluut zijn. Men zou met idealen
nooit mogen spotten, noch anderen naar onze eigen standaarden oordelen, daar de schepper’s plan eenheid in
verscheidenheid is.
De wereld wordt door allerlei mensen gemaakt. Men
wenst anderen te veranderen om zelf vrij te zijn, maar zo werkt het eigenlijk
niet. Indien men anderen volledig en onvoorwaardelijk aanvaarden, dan pas kan
men vrij zijn. Mensen zijn wat ze zijn, daar ze hun eigen achtergrond bezitten,
en kunnen gewoon anders niet zijn. (Swami Dagananda) Men kan een echtgenoot(e)
beminnen, terwijl men de manier van zijn of haar handelen niet aanvaarden. Uw
vijand kan uw vriend worden, indien u hem of haar aanvaardt zoals ze zijn.
Indien ge een vijand wenst te maken, tracht deze te veranderen. Mensen veranderen
‘kan’ wanneer ze tot bewustheid komen dat lijden moeilijker is dan veranderen.
Niemand is bevoegd om iemand’s leven, denken en idealen ongeschikt te
verklaren. Evolutie op de ladder van de volmaaktheid is een trage en moeilijke
ontwikkeling. Het is niet gemakkelijk om zich van Karmische afdrukken te
ontdoen, terwijl men toch echt moet proberen. De verandering neemt door eigen
kracht plaats, en wanneer de tijd van God’s genade is aangebroken, en geen dag
vroeger. Tevens, de manifestatie der oorspronkelijke energie, het bewustzijn,
varieert volgens de wezens. Daarom, zoekt om verzoening met alles in het
universum, en alles wordt uw vriend. Ramakrishna zei: wanneer de dageraad van
het goddelijke is aangebroken, menselijke zwakheid verdwijnt uit eigen beweging,
zoals de pedalen van een bloem afvallen om de vrucht te laten ontwikkelen.
Stervelingen zijn hulpeloos gebonden, zoals de
koeien door de koord van hun verborgen begeerten die uit hun Karmische
afdrukken voorkomen. De koord kan enkel worden doorgesneden indien we het mes
van het intellect gebruiken door God aan ons geschonken, en niet aan de dieren.
De tijger is instinctief geneigd om te doden, terwijl niemand er iets kan aan
veranderen. De menselijke wezens kunnen door hun intellect en berederneringskracht
traag maar zeker de koord doorsnijden. In onwetendheid missen we de kracht van
de beredenering en het gebruik van het intellect. De vijand is niemand anders
dan onze andere heft. Dikwijls komt het intellect in de greep van de valse
spelletjes der denkbeeldige energie (Maya), vóór het aanbreken van de dageraad
der voorbestemde vijand. Men moet het intellect gebruiken daar het een kostbare goddelijke gave is die aan de mens werd geschonken, om hen toe te laten een situatie te analyseren.
Er is geen enkel ander manier om uit
het verdorven circuit van Maya te geraken.
Er kan niets overkomen aan de mens die tegenover de
andere een vreedzame houding heeft in gedachten, woord en daad (VP1.19.05).
Zelfs de gevaarlijke dieren doen geen kwaad aan hen die vreedzaam zijn in
gedachte, woord en daad (MB 12.175.27). Iemand die tegenover een wezen geen
geweld uitoefent, bekomt wat hij wenst en boekt succes zonder veel inspanning
in al zijn geestelijke disciplines.