TRANSCENDENTALE KENNIS
- Sanjaya zei: toen Hij Arjuna, vol
medelijden en met tranen van verdriet in de ogen, zo zag zitten, sprak
Madhusüdana, Krsna, de volgende woorden:
- De Allerhoogste Persoon (Bhagavän) zei:
hoe kom je zo onzuiver, Arjuna? Dat past niet bij iemand die de hogere
waarden des levens kent. Het voert je niet naar hogere gewesten, maar naar
schande.
- O zoon van Prthä, zwicht niet voor deze
vernederende zwakheid. Dat past je niet. Laat je kleinzieligheid varen en
sta op, o bedwinger van de vijand.
ARJUNA VOLHARDT IN ZIJN REDENERINGEN
TEGEN DE OORLOG
- Arjuna zei: O doder van Madhu (Krsna),
hoe kan ik de aanval in de strijd beantwoorden door pijlen af te schieten
op mannen als Bhïsma en Drona, aan wie ik de hoogste eerbied verschuldigd
ben?
- Men kan in deze wereld beter leven als
bedelaar dan ten koste van het leven van de grote zielen die mijn leraren
zijn. Ook al worden ze door hebzucht gedreven, het blijven mijn leraren.
Als ze gedood worden, is onze zege bezoedeld met bloed.
- Ook weten we niet wat beter is – de
zoon van Dhrtarästra overwinnen of door hen overwonnen worden. Doden we
ze, dan kunnen we het beter niet overleven. Nu staan ze voor ons op het
slagveld.
- Ik weet niet meer wat mijn plicht is en
ik ben uit zwakheid volkomen uit mijn doen. In deze toestand verzoek ik Je
me duidelijk te maken wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling, Je
toegedaan met hart en ziel. Onderricht me.
- Ik weet niets te bedenken waarmee ik
dit verdriet, dat me van mijn zinnen berooft, verdrijven kan. Ik zal het
niet kunnen uitbannen, ook al win ik een onbetwist koninkrijk op aarde of
de heerschappij van een halfgod in de hemel.
- Sanjaya zei: na deze woorden zei
Arjuna, de vijanden-bedwinger, tot Krsna: ‘Govinda, ik zal niet vechten’,
en zweeg.
- O telg van Bharata, daarop sprak Krsna
midden tussen beide legers glimlachend de volgende woorden tot de
terneergeslagen Arjuna:
DE LERINGEN VAN
DE GITA BEGINNEN MET DE WARE KENNIS VAN DE GEEST EN HET MENSELIJK LICHAAM
- De Allerhoogste zei: je spreekt
geleerde woorden, maar treurt om iets wat het verdriet niet waard is. Zij
die wijs zijn weeklagen noch om de levenden, noch om de doden.
- Nimmer was er een tijd waarin Ik niet
bestond, noch jij, noch al deze vorsten; noch zal in de toekomst ook maar
één van ons ophouden te bestaan.
- Zoals de belichaamde ziel in dit
lichaam geleidelijk van kinderjaren overgaat naar jeugd en ouderdom, zo
gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een zelfverwerkelijkte
ziel raakt door zo’n verandering niet uit haar evenwicht. (Zie ook 15.08)
- O zoon van Kuntï, het afwisselend komen
en gaan van geluk en verdriet is als het komen en gaan van zomer en
winter. Geluk en verdriet ontstaan uit zintuiglijke gewaarwording, O telg
van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.
- O beste onder de mensen (Arjuna), wie
zich door geluk noch verdriet uit zijn doen laat brengen en altijd
evenwichtig blijft, kan voorzeker zijn bevrijding bereiken.
DE GEEST IS EEUWIG, HET LICHAAM IS VERGANKELIJK
16. De wijzen, die de waarheid zien, erkennen dat de onzichtbare Geest
(Atma, Atman) eeuwig is, en het zichtbare fysisch lichaam vergankelijk. Ze
kwamen tot deze conclusies na onderzoek van het wezen van beide.
- Weet dat hetgeen waarvan het hele
lichaam doordrongen is onvernietigbaar is. Niemand is in staat de
onvergankelijke ziel te vernietigen.
- Allen het stoffelijk lichaam van het
onvernietigbare, onmeetbare en eeuwige levende wezen is aan vernietiging
onderhevig: daarom – vecht O telg van Bharata.
- Wie denkt dat het levend wezen kan
doden of kan worden gedood, verkeerd in onwetendheid. Wie werkelijk kennis
bezit, weet dat het zelf noch doodt, noch wordt gedood.
- De ziel kent geboorte noch dood. En
eenmaal zijnde, houdt ze nimmer op te zijn. Ze is ongeboren, eeuwig,
immer-zijnd, onsterfelijk en oorspronkelijk. Ze wordt niet gedood wanneer
het lichaam wordt gedood.
- O Partha,
hoe kan iemand die weet dat de ziel onvernietigbaar, ongeboren, eeuwig en
onveranderlijk is, iemand doden of iemand tot doden aanzetten.
DE DOOD EN DE TRANSMIGRATIE VAN DE ZIEL
- Zoals iemand zijn oude, versleten
kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat de ziel het oude, nutteloze
lichaam achter en hult zich in een nieuw.
- Geen wapen kan de ziel ooit in stukken
snijden, noch kan ze door vuur worden verbrand, door water verdronken of
door de wind verdroogd.
- Deze individuele ziel kan breken noch
oplossen, verbranden noch verdrogen. Ze is eeuwig, alomtegenwoordig,
onveranderlijk, onbeweeglijk en immer eender.
- Er is gezegd dat de ziel onzichtbaar,
onvoorstelbaar en onveranderlijk is. Nu je dit weet, mag je niet meer om
het lichaam treuren.
- Denk je echter dat de ziel voortdurend
geboren wordt en telkens sterft, dan bestaat er nog steeds geen reden tot
weeklagen, O sterk-gearmde.
- Wie geboren is, gaat een gewisse dood
tegemoet; en wie dood is, wordt zéker weer geboren. Daarom behoor je bij
het onvermijdelijk vervullen van je plicht geen klacht te uiten.
- Alle geschapen wezens zijn
niet-geopenbaard in hun begin, openbaar in hun tussen-toestand en wederom
niet-openbaar wanneer ze worden vernietigd. Wat valt er dus te treuren?
DE ONVERGANKELIJKE GEEST TREEDT GEMOED EN SPRAAK BINNEN
- Sommigen zien de ziel als
verbazingwekkend, sommigen beschrijven haar als verbazingwekkend en
sommigen horen over haar als verbazingwekkend, terwijl anderen, ook al hebben
ze over haar gehoord, helemaal niets van haar begrijpen. (Zie ook KaU
2.07)
- O telg van Bharata, de ziel in het
lichaam is eeuwig en kan nimmer worden gedood. Daarom hoef je om geen
enkel schepsel te treuren.
DE HEER KRISHNA BRENGT ARJUNA ZIJN PLICHT AS
KRIJGER TOT HERINNERING
31. Ten aanzien van je bijzondere plicht als ksatriya behoor je te weten
dat er voor jou geen betere taak
bestaat dan strijden volgens religieuze beginselen – het is dus onnodig dat je
nog aarzelt.
- O Partha,
gelukkig de ksatriya’s die buiten hun toedoen zo’n gelegenheid krijgen om
te strijden, waardoor de toegang tot de hemelse gewesten zich voor hen
opent.
- Als je deze religieuze oorlog
echter niet strijdt, zul je wegens plichtverzuim zonden op je laden en zo
je naam als held verliezen.
- De mensen zullen altijd schande van je
blijven spreken – en voor mensen die eer hebben genoten is eerloosheid
erger dan de dood.
- De grote veldheren, die een hoge dunk
hadden van je naam en eer, zullen denken dat je louter uit angst het
slagveld hebt verlaten en je daarom een lafaard vinden.
- Je vijanden zullen vele onvriendelijke
woorden over je spreken en de draak steken met je heldhaftigheid. Wat zou
er pijnlijker voor je kunnen zijn?
- O zoon van Kuntï, óf je zult op het
slagveld worden gedood en de hemelse gewesten bereiken, óf je zult de
strijd winnen en van je aardse koninkrijk genieten. Daarom – sta op en
strijd vastberaden.
- Strijd om der wille van de strijd,
zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies of winst, zege of
nederlaag – als je zo handelt, blijf je altijd van zonden vrij.
DE BELANGRIJKHEID VAN KARMA-YOGA, DE ONBAATZUCHTIGE DIENSTVERLENING
- Tot dus ver heb Ik je de analytische
kennis van de sankhya-filosofie
uitéén gezet. Luister nu naar wat Ik te zeggen heb over de yoga, waarbij
men werkt zonder dat men daardoor aan zijn handelen gebonden raakt. O zoon
van Partha, als je je deze kennis eigen maakt, kun
je jezelf bevrijden van de terugslagen van je doen en laten.
- Wie dit nastreeft lijdt verlies noch
achteruitgang – en een kleine vooruitgang op deze weg kan een mens voor
het ernstigste gevaar behoeden.
- Degenen die deze weg begaan, zijn
vastberaden en kennen slechts één doel. Maar de besluitelozen, O geliefd
kind van de Kuru’s, worden geleid door een verstand dat zich op vele dwaalplaatsen
begeeft.
DE VEDA’s BEHANDELEN BEIDE MATERIËLE EN GEESTELIJKE
ASPECTEN VAN HET LEVEN
42-43.
Mensen met weinig kennis voelen zich
bijzonder aangetrokken door de bloemrijke taal der Veda’s, die hun
verschillende vormen van baatzuchtig streven aanbevelen in geval ze willen
worden verheven naar de hemelse gewesten, waar hen een goede geboorte, macht en
hemelse vreugde wachten. Begerig naar zingenot en een leven in weelde, zeggen
ze dat dit alles te boven gaat.
44.
Degenen die te zeer aan zingenot en
aardse weelde hangen en hierdoor verward van geest zijn, komen niet tot het
vaste besluit de Allerhoogste toegewijd te dienen.
45.
De Veda’s handelen hoofdzakelijk over de
drieërlei aard der stoffelijke natuur. Rijs boven deze geaardheden uit, O
Arjuna. Wees aan alle ontstegen. Wees vrij van alle dualisme en alle
bezorgdheid om veiligheid en winst en wees hecht verankerd in het zelf.
46.
Alle doeleinden die een kleine bron
geleidelijk dient, kunnen ineens worden gediend door meren en zeeën. Evenzo
kunnen alle doeleinden van de Veda’s worden gediend door degene die weet wat
hun ene doel is.
DE THEORIE EN PRAKTIJK VAN KARMA-YOGA
47.
Je hebt het
recht je voorgeschreven plicht te vervullen, maar de vruchten ervan komen je
niet toe. Zie jezelf nooit als oorzaak van het resultaat van je bezigheden en
tracht nooit je plicht te verzaken.
48.
Wees standvastig
in yoga, Arjuna. Doe je plicht en laat alle gehechtheid aan slagen en falen
varen. Zo’n evenwichtigheid van geest wordt yoga genoemd.
49.
O Dhananjaya,
bevrijd jezelf van alle baatzuchtig werk door toegewijde dienst en geef je aan
dat bewustzijn volkomen over. Zij die de vruchten van hun werk willen plukken
zijn schapers.
50.
Wie toegewijde
dienst verricht, bevrijdt zich nog tijdens dit leven van de terugslagen zowel
van goede als van slechte daden, Arjuna. Tracht dus te handelen in
Karma-yoga of Seva – de kunst van alle arbeid.
51.
De wijzen, die toegewijde dienst
verrichten, zoeken hun heil in de Heer en bevrijden zich uit de kringloop van
geboorte en dood door van de vruchten van hun arbeid in de stoffelijke wereld
af te zien. Zo kunnen ze daar komen, waar men van alle ellende vrij is.
52.
Wanneer je verstand uit het dichte woud
der begoocheling te voorschijn komt, zul je onverschillig zijn jegens alles wat
er gehoord is en alles wat er nog gehoord zal worden.
53.
Is je geest niet meer in beweging te
brengen door de bloemrijke taal der Veda’s en verkeert hij onwankelbaar in de
verheven rust der zelfverwerkelijking, dan ben je het goddelijk bewustzijn
deelachtig geworden.
54.
Arjuna zei: waaraan herkent men iemand
wiens bewustzijn aldus opgaat in het Bovenzinnelijke? Hoe spreekt hij en wat
zijn zijn woorden? Hoe zit hij en hoe loopt hij?
DE KENMERKEN VAN EEN ZELF- GEREALISEERDE
PERSOON.
55.
De Allerhoogste zei: O Partha, wanneer
men alle zinnelijk verlangen dat uit het dwalen van de gedachten voortkomt laat
varen en wanneer men de geest alleen in de zelfbevrediging laat vinden, heet
men in zuiver bovenzinnelijk bewustzijn te verkeren.
56.
Wie zich niet van streek laat brengen
door het drievoudig leed, wie in gelukkige omstandigheden niet opgetogen is en
wie vrij is van gebondenheid, vrees en woede, wordt een wijze van standvastige
geest genoemd.
57.
Wie zonder bindingen is, wie zich niet
verheugt wanneer hem iets goeds overkomt, noch treurt wanneer er iets kwaads
geschiedt, is echt verankerd in volmaakte kennis.
58.
Wie – zoals een schildpad zijn ledematen
intrekt onder zijn schild – in staat is zijn zinnen af te wenden van wat ze
prikkelt, wordt geacht zich waarlijk in staat van kennis te bevinden.
59.
De belichaamde ziel kan weliswaar van
zingenot weerhouden worden, hoewel ze haar smaak voor het zinneprikkelende
behoudt. Maar wanneer ze zich er niet meer om bekommert, doordat ze een hogere
smaak ervaart, is ze echt in bovenzinnelijk bewustzijn verankerd.
HET GEVAAR VAN ONBETEUGELDE ZINTUIGEN
60.
De zinnen zijn
zo sterk en onstuimig, O Arjuna, dat ze zelfs de geest meeslepen van een mens
die onderscheidsvermogen bezit en juist zijn zinnen tracht te beheersen.
61.
Wie zijn zinnen
beheerst en zijn bewustzijn op Mij richt, is een evenwichtig en verstandig
mens.
62.
Wanneer men
datgene beschouwt wat de zinnen bekoort, begint men zich eraan te hechten en
uit deze gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede.
63.
Uit woede komt begoocheling voort en uit
begoocheling geheugen-verwarring. Wanneer het
geheugen verward is, verdwijnt het verstand en wanneer het verstand
verdwenen is, valt men terug in het stoffelijk moeras.
HET BEREIKEN VAN VREDE EN GELUK DOOR DE
BEHEERSING VAN DE ZINNEN EN KENNIS
64.
Wie zijn zinnen weet te beheersen door
zich te houden aan de regels van vrijheid in gebondenheid, kan zich de volkomen
genade van de Heer verwerven en zo verlost worden van alle voorkeur en afkeer.
65.
Voor iemand die aldus in het goddelijk
bewustzijn verkeert, bestaat het drievoudig leed van de stoffelijke wereld niet
meer; in zo’n gelukkige toestand komt het verstand spoedig in evenwicht.
66.
Wie niet in bovenzinnelijke bewustzijn
verkeert, kan noch een beheerste geest, noch een evenwichtig verstand hebben,
zonder welke men geen vrede kan vinden. En hoe kan er zonder vrede geluk
bestaan?
67.
Zoals de storm
een schip over het water weg kan blazen, zo kan alleen al één van de zinnen,
waarop de geest zich richt, iemands verstand op hol laten staan.
68.
Daarom, O sterk-gearmde,
beschikt iemand die de neigingen van zijn zinnen beteugelt beschikt over een
evenwichtig verstand.
69.
De welbeteugelde waakt in datgene wat
iederéén als nacht beschouwt; en datgene wat iederéén in waakt is nacht voor de
schouwende wijze.
70.
Alleen hij die
zich niet laat verwarren door de ononderbroken stroom van begeerten – welke als
rivieren uitmonden in de oceaan, die aldoor gevuld wordt, maar altijd kalm is
- alleen hij kan vrede vinden, en degenen
die zulke begeerten tracht te bevredigen niet.
71.
Wie elke neiging tot zinsbevrediging heeft
opgegeven en een leven vrij van begeerten leidt, wie elke gedachte dat hij
enig-iets bezit heeft laten varen en er geen vals ego op nahoudt – alleen die
mens kan werkelijk vrede vinden.
72.
Dit is de weg van het geestelijk en
goddelijk leven en wie hem heeft gevonden kent geen verbijstering meer. Wie in
deze wezensstaat verkeert, al is het eerst in het uur van zijn dood, bereikt de
Weidsheid der rust.
In de
Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gita, in de wetenschap van de Allerhoogste
Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en
Arjuna, staat aldus het tweede hoofdstuk, genaamd “Transcendentale Kennis”.
|